GEHEUGEN
Het geheugen heeft als functie dingen op te slaan en te onthouden. Er zijn twee soorten geheugen: kortetermijngeheugen en langetermijngeheugen. Als je niet-aangeboren hersenletsel hebt, kun je geheugenproblemen krijgen.
Kortetermijngeheugen
In het kortetermijngeheugen wordt informatie die je via je zintuigen (ogen, oren, tastzin, smaak en reuk) binnenkrijgt, voor korte tijd opgeslagen. Je kunt maar een beperkte hoeveelheid informatie in je kortetermijngeheugen opslaan en na een tijdje vergeet je die weer. Vanuit je kortetermijngeheugen wordt informatie doorgelaten naar je langetermijngeheugen. Een onderdeel van je kortetermijngeheugen is je werkgeheugen. Daarmee verwerk je informatie in je kortetermijngeheugen en haal je informatie uit je langetermijngeheugen op.
Langetermijngeheugen
In je langetermijngeheugen zit informatie voor langere tijd opgeslagen. Het gaat om feitenkennis, vaardigheden en gewoonten en herinneringen. Die informatie kun je bewust ophalen (kennis, herinneringen), maar ook onbewust (vaardigheden, gewoontes, herinneringen).
Problemen die je kunt hebben
- opgeslagen informatie niet meer (goed) kunnen oproepen
- informatie niet goed kunnen opslaan in het korte- en/of langetermijngeheugen
- voorwerpen of gezichten niet meer kunnen herkennen
'Het lukt me gewoon niet een proefwerk te maken; alles wat ik een dag eerder nog zo goed weet, is de volgende dag verdwenen. Alsof mijn harde schijf ’s nachts is gewist.'